1Na de dood van Saul bleef David, toen hij terug was van zijn overwinning op de Amalekieten, twee dagen in Sikelag.stylus1 Samuël 27:6, 1 Samuël 27:6, 1 Samuël 30:17, 1 Samuël 30:26, 1 Samuël 31:62Daar verscheen op de derde dag iemand uit de legerplaats van Saul: zijn kleren waren gescheurd en aarde lag op zijn hoofd. Bij David aangekomen, viel hij ter aarde en boog zich tot op de grond voor hem neer.stylus1 Samuël 4:12, 1 Samuël 4:12, 2 Samuël 4:10, 2 Samuël 4:10, 1 Samuël 25:233David vroeg hem: Waar komt ge vandaan? Hij antwoordde: Ik ben uit de legerplaats van Saul ontsnapt.stylus2 Koningen 5:25, Job 1:15, Job 1:19, 2 Koningen 5:25, Job 1:154David zeide tot hem: Vertel me toch, wat er gebeurd is! Hij sprak: Het volk is gevlucht uit de strijd, velen van het volk zijn gesneuveld, en ook Saul en zijn zoon Jonatan zijn dood!stylus1 Samuël 4:16, 1 Samuël 31:1, 1 Samuël 31:6, 1 Samuël 4:16, 1 Samuël 31:15Toen vroeg David den jongen man, die met die tijding kwam: Hoe weet ge, dat Saul en zijn zoon Jonatan dood zijn?stylusSpreuken 25:2, Spreuken 14:15, Spreuken 25:2, Spreuken 14:156En de jonge man, die met die tijding kwam, antwoordde: Heel toevallig was ik op het gebergte Gilbóa. Daar stond Saul, leunend op zijn lans; en de wagens en de ruiters waren al vlak bij hem.stylus1 Samuël 28:4, 1 Samuël 28:4, 1 Samuël 6:9, Lucas 10:31, 1 Kronieken 10:47Hij keek om, en toen hij mij bemerkte, riep hij mij. Ik antwoordde: Hier ben ik.stylus2 Samuël 9:6, 1 Samuël 22:12, Jesaja 6:8, Richteren 9:54, Jesaja 65:18Hij vroeg me: Wie zijt ge? Ik antwoordde hem: Ik ben een Amalekiet.stylus1 Samuël 30:17, 1 Samuël 30:13, 1 Samuël 30:17, 1 Samuël 30:13, 1 Samuël 30:19Hij zeide tot mij: Kom hier, en steek me dood; want een kramp heeft mij beet, ofschoon ik al mijn krachten nog heb.stylus10Ik ging naar hem toe, en daar ik wist, dat hij zijn val niet zou overleven, stak ik hem dood. Ik nam de diadeem, die op zijn hoofd stond, en de armband, die aan zijn arm hing; ik heb ze meegebracht voor mijn heer.stylusRichteren 9:54, Mattheüs 7:2, Richteren 9:54, Mattheüs 7:2, 2 Koningen 11:1211Toen greep David zijn klederen en scheurde ze vaneen; en heel zijn gevolg deed eveneens.stylus2 Samuël 13:31, 2 Samuël 13:31, 2 Samuël 3:31, Genesis 37:29, 2 Samuël 3:3112Wenend en vastend rouwden zij tot de avond over Saul en zijn zoon Jonatan, over het volk van Jahweh en het huis Israël, omdat zij door het zwaard waren gevallen.stylusMattheüs 5:44, Spreuken 24:17, Psalmen 35:13, Psalmen 35:14, Mattheüs 5:4413Daarop sprak David tot den jongen man, die met die tijding kwam: Wat is uw afkomst? Hij antwoordde: Ik ben de zoon van een vreemdeling uit Amalek.stylus2 Samuël 1:8, 2 Samuël 1:814David zeide tot hem: Hoe is het dan mogelijk, dat ge er niet voor zijt teruggeschrokken, uw hand uit te steken en den gezalfde van Jahweh te doden!stylus1 Samuël 26:9, 1 Samuël 26:9, Psalmen 105:15, 1 Samuël 24:6, 1 Samuël 31:415Daarop gaf David aan een van de soldaten het bevel: Kom hier, sla hem neer! Deze sloeg hem dood,stylusJob 5:12, 1 Samuël 22:17, 1 Samuël 22:18, Richteren 8:20, 2 Samuël 4:1016terwijl David tot hem sprak: Uw bloed kome neer op uw eigen hoofd; ge hebt uw eigen oordeel geveld met te zeggen: Ik heb den gezalfde van Jahweh gedood!stylusMattheüs 27:25, Mattheüs 27:25, Lucas 19:22, Lucas 19:22, Leviticus 20:917Toen dichtte David op Saul en op zijn zoon Jonatan een klaaglied,stylus2 Kronieken 35:25, 2 Kronieken 35:25, 2 Samuël 1:19, 2 Samuël 1:19, Jeremia 9:1718dat de Judeërs op zijn bevel moesten leren. Het staat in het boek van den Rechtvaardige. Hij sprak:stylusJozua 10:13, Jozua 10:13, Genesis 49:8, Deuteronomium 4:10, Genesis 49:819Op uw hoogten, o Israël, liggen de besten gesneuveld; Ach, hoe zijn nu de helden gevallen!stylus2 Samuël 1:27, 2 Samuël 1:27, Deuteronomium 4:7, Deuteronomium 4:8, 2 Samuël 1:2520Bericht het niet in Gat, Verkondigt het niet in Asjkelons straten; Anders juichen de dochters der Filistijnen, Jubelen de dochters der onbesnedenen!stylusMicha 1:10, Micha 1:10, 1 Samuël 18:6, 1 Samuël 18:6, Exodus 15:2021Geen dauw en geen regen, bergen van Gilbóa, Dale op uw velden, o bergen des doods; Want daar ligt het schild der helden verroest, Het schild van Saul niet met olie gewreven!stylus1 Samuël 31:1, 1 Samuël 31:1, Jesaja 21:5, Jesaja 21:5, 1 Samuël 10:122Zonder het bloed van verslagenen En het vet van helden Week de boog van Jonatan nimmer terug, Keerde het zwaard van Saul niet ledig weer.stylus1 Samuël 18:4, 1 Samuël 18:4, Jesaja 34:6, Jesaja 34:7, Jesaja 34:623Saul en Jonatan waren bemind en geliefd, In leven en dood niet gescheiden! Ze waren sneller dan adelaars, Sterker dan leeuwen.stylusJeremia 4:13, Jeremia 4:13, Richteren 14:18, Richteren 14:18, Spreuken 30:3024Dochters van Israël, weent over Saul, Die u hulde in karmozijn en batist, En op uw gewaad gouden sieraden hechtte:stylusJesaja 3:16, Jesaja 3:26, Jeremia 2:32, 1 Timotheüs 2:9, 1 Timotheüs 2:1025Hoe zijn de helden gevallen in de strijd? Ach Jonatan, ik ben zeer bedroefd om uw dood,stylus2 Samuël 1:19, 2 Samuël 1:19, 2 Samuël 1:27, 2 Samuël 1:27, Richteren 5:1826Om u zo verslagen, Jonatan, mijn broeder! Gij waart mij zo dierbaar, Uw liefde telde ik meer dan de liefde van vrouwen.stylus1 Samuël 20:17, 1 Samuël 20:17, 1 Samuël 23:16, 1 Samuël 20:41, 1 Samuël 18:127Ach, hoe zijn nu de helden gevallen, Hoe gingen de wapenen verloren!stylus2 Samuël 1:25, 2 Samuël 1:25, 2 Samuël 1:19, 2 Samuël 1:19, 2 Koningen 2:12