1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, over Jeduthun. [062:2] Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.stylus···2[062:3] Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen.stylus···3[062:4] Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur.stylus···4[062:5] Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.stylus···5[062:6] Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting.stylus···6[062:7] Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek; ik zal niet wankelen.stylus···7[062:8] In God is mijn Heil en mijn Eer; de Rotssteen mijner sterkte, mijn Toevlucht is in God.stylus···8[062:9] Vertrouw op Hem te aller tijd, o gij volk! Stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela.stylus···9[062:10] Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan de ijdelheid.stylus···10[062:11] Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet op.stylus···11[062:12] God heeft een ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is.stylus···12[062:13] En de goedertierenheid, o Heere! is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk.stylus···